Ik loop minimaal twee keer per week vanaf het station naar mijn werk op het ministerie. Vlak naast dat ministerie ligt de kunstacademie. De meeste studenten van die academie arriveren op een fiets met ellipsvormige wielen en met een A3-map onder hun oksel. Daarnaast hebben ze vaak overdadig ijzer in hun oren, fluorescerende kleuren in hun haren en exotische rookwaren in de mond. Dit is een schril contrast met het rookvrije ministerie dat nog in het zwart-wit-tijdperk is blijven hangen.
Toch kan ik de mensen onderweg niet altijd thuisbrengen. Zo liep er vanochtend een dame met chique kantoorkleren aan voor me, maar met een bourgeois uit de broek hangende blouse. Ik dacht daarnaast een paar zwarte dokter Martins te zien, waar je in mijn wereld saaie pumps verwacht. Kortom: ik zette mijn geld overtuigd op de academie.
Mijn verbazing was echter groot toen ze met de stroom mannen in pak mee liep het ministerie in. Mijn hart deed een sprongetje. Er was nog hoop. Eindelijk iemand met geaccepteerde haren, maar geen scheiding. Eindelijk iemand met getolereerde kleren maar geen mantelpak. Eindelijk iemand die zich aanpast, maar toch niet echt.