We moeten het nu toch vertellen. De hele klas weet het en mijn dochter van negen niet. Tijdens mijn eigen middelbare school kende ik een meisje dat nooit in Sinterklaas geloofd heeft. Haar gereformeerde ouders vonden dat het geen pas had om te liegen tegen je kinderen: het zou schadelijk zijn voor de opvoeding. Liegen mag alleen als je er zelf in gelooft. Dat vond ik altijd geestig, maar ook bitter voor haar. Laten we eerlijk zijn, waar haal je het meeste plezier uit: realisme of fantasie? En mag je als ouder je kind dit feest ontzeggen?
Nu komt dus in de opvoeding van mijn dochter het moment waarop de waarheid er uit moet. Mijn dochter houdt nog meer van fictie dan ikzelf. Het kan niet anders of ze zit nog steeds diep ondergedoken in het mooie verhaal van de man die enkel goede dingen doet. Ik voelde me net als die oom van me die, terwijl ik lekker in de nieuwe Suske en Wiske zat te lezen, riep dat dit verhaal zo vreselijk ongeloofwaardig was.
We zitten aan de tafel. Zij legt een matje met strijkkralen. Ik roep mijn vrouw. We vertellen dat Sinterklaas wel heeft bestaan en dat mensen het zo’n mooi feest vonden dat ze er geen afscheid van wilden nemen. Mijn dochter lijkt onaangedaan en priegelt door. Ik had enige tekenen van rouwverwerking verwacht, verdriet of woede bijvoorbeeld. Andere ouders hadden ons hier op het schoolplein op voorbereid.
Ze zucht en zegt: ‘Pap, ik was eigenlijk al halverwege. De kinderen in de klas stoppen altijd met praten over Sinterklaas als ik langskom.’
Moeder en ik glimlachen en kijken elkaar even aan. De trots die elke keer opkomt als mijn dochter weer zo’n harde dobber van het leven heeft weten te trotseren wordt telkens groter. Ergens moet die trotscurve gaan dalen, de golf kan niet te lang duren.
Dan kijkt ze weer op en zegt: ‘En nu ga ik het dus snel weer vergeten.’