Het concert is halverwege en een paar meter van me vandaan zie ik een opvallende dame. Haar man zit in een rolstoel en vooraan op het balkon. Hij is fysiek beperkt, de dames naast hem hebben meer beperkingen. Ze laten af en toe wat speeksel lopen en hun gegil komt boven de muziek uit. Even denk ik dat ze meer plezier hebben dan ik, en tegelijk is dat dan weer een idiote gedachte. Ik heb geen idee.
Ze legt af en toe een hand op de schouder van haar man. Haar lichaam heeft de schoonheid van iemand die in het leven niet veel gebruik maakt van haar gezichtsspieren. Wat is erger: nooit lachen of nooit huilen? Ze heeft een modern leren jasje aan en kijkt flirtend om zich heen naar de rockers van middelbare leeftijd met een buikje en een spijkerjasje.
Elke keer als de dames vooraan zich verliezen in hun enthousiasme doet ze een stapje terug, neemt ze haar hand van haar glas, drinkt ze een gulle slok wijn en kijkt ze om zich heen. Soms ontstaat de aanzet tot een minzame glimlach onder haar masker. De lach is te minimaal om te zien of ze uit gene of geamuseerdheid is geboren.
De band zingt: “I don’t want to be a boy / I don’t want to be a girl / I want to be happy.” Terwijl ze een slok wijn neemt kijkt ze me aan. Haar jasje valt open en mijn oog valt op een elegant decolleté. Ik glimlach en zij glimlacht terug. Ze kijkt te lang om het spontaan te laten zijn en ik kijk automatisch nog een keer naar haar voorgevel. Het is misschien een idiote gedachte, maar misschien doe ik haar er ook een plezier mee. Ik heb natuurlijk geen idee.
Dan knijpt haar man in haar arm en wijst naar de zanger. Ze drukt zich met haar benen tegen de stoel aan, kijkt met hem mee de zaal in en slaat de rest van haar wijn in keer achterover. Tijdens de rest van het concert kijkt ze niet meer om.