Stilte
Op het perron staat de man die veel geluid maakt al naast me. Hij is duidelijk niet doof, hij is gewoon van het type dat zich niets aantrekt van wat anderen horen. Tijdens de treinrit door de polder zal hij klikken als hij paarden ziet, giechelen bij de binnenkomst van een mooie dame en meerdere keren zal hij zijn neus ophalen en daarmee snot ruimte laten maken voor lucht. Hij krabt aan zijn zevendaags baardje en het geluid doet me denken aan hoe ik onlangs een houten kom met de hand glad aan het schuren was. Ik ben blij dat hij geen telefoon bij zich heeft om grappige filmpjes te gaan kijken.
Dille en Kamille
Ik bezoek een concert van een rockband waarbij het merendeel van de bandleden inmiddels is overleden. Ze zijn aangevuld met talentvolle studiomuzikanten of willekeurige familieleden. Om mij heen staan mannen van een jaar of zestig met spijkerjacks die niet meer dicht kunnen en waarop patches van rockbands zijn genaaid. De mannen gaan erg vaak naar het toilet, terwijl ze nauwelijks doordrinken. Een paar rijen achter hen staan hun vrouwen, waarvan een aantal een linnen tas van Dille en Kamille bij zich heeft. Als het concert is afgelopen zeggen mannen en vrouwen in koor: ‘Dat was gaaf zeg.’
Voordeel
De man staat in een winkel die vooral gespecialiseerd is in de laagste prijs. Het maakt daarbij niet uit of het om films, muziek, boeken of knutselspullen gaat: voordeel is de boodschap. Hij is een jaar of vijftig, opvallend kort en heeft een hangend buikje. Hij strekt zich uit naar de bovenste plank van de DVD’s. In de supermarkt zou ik hem aanbieden om te helpen, maar ik onderdruk de neiging. De man bladert door een stapel films met – naar ik kan zien – vooral naakte jongens. Haastig pakt hij twee films van Harry Potter uit het schap en steekt er een aantal van zijn jongens tussen. Hij schuifelt naar de kassa en vraagt fluisterend om een tasje. Als hij naar buiten loopt staat een vrouw hem op te wachten, ze geven elkaar en kus en lopen samen de winkelstraat in.
Tag: kort verhaal
Kinderen horen alles
Een moeder zit onderuitgezakt op een bankje in het centrum met een half leeg flesje Pepsi-cola in haar hand. Twee kinderen zitten naast haar en kijken verveeld naar een monumentale kerk. Af en toe geeft het jongetje zijn zusje een nijdige tik. Elke keer krijgt hij er dan ook eentje terug, waarna het meisje hem met een koppige grijns waarschuwt om het hier bij te laten. Elke familie vindt op een eigen manier balans.
Voor dit gezinnetje zit een oude vrouw in een scootmobiel. Ze is vast de oma van de kinderen, maar ik zie hier niets van. Ze kijkt met een boos gezicht naar de bank. Alsof ze een Italiaans gerecht aan het bereiden is voor een YouTube-kanaal beweegt de oude vrouw haar armen. Blijkbaar is elk woord van haar zo belangrijk dat het nadruk nodig heeft. Ik zie woede, zoals alleen oude mensen die kunnen hebben, oude mensen die verongelijkt zijn over dat iedereen er op uit is om hen een ongelukkige oude dag te bezorgen. Alsof wij niets anders te doen hebben.
De moeder zegt: ‘Dus dan hang ik de telefoon maar weer op. Met die gast is niet te praten. Ze zijn ook van hem he.’
Oma: ‘Dat zeg ik toch de hele tijd al. Het is en narcist.’ Er rolt een druppeltje spuug langs haar onderlip. De kinderen kijken nog steeds naar de kerk. De jongen geeft zijn zusje weer een tik.
‘Opzouten nu,’ zegt hun moeder. Het zusje kijkt boos door het onrecht dat haar zojuist is aangedaan. Je ziet aan haar dat ze enkel een volgende kans afwacht, maar die tik komt er. Ik hoop dat ze enkel tikken uitdelen en dit gedoe niet horen, maar ik weet wel beter. Kinderen horen alles.
Eigen schuld
Het is vreselijk dat we steeds vaker enkel voor onszelf zorgen en dat tegelijkertijd steeds meer mensen eenzaam zijn. Een nieuw dieptepunt in deze trend zijn de zelfscankassa’s. Ik las pas dat Kurt Vonnegut in 2007 gezegd heeft dat wij als mensen de enige soort zijn die in staat is om zichzelf ten gronde te richten omdat we niet kosten efficiënt genoeg zijn. Een briljant voorbeeld hiervan zijn de zelfscankassa’s.
Nou ben ik niet zo’n activist dus ik moet het van het kleinburgerlijk verzet hebben. Zo zet ik mijn mandje altijd naast de kassa en niet op de stapel bij de uitgang: iemand heeft er nog werk aan. Ook probeer ik mijn korte bon niet te scannen maar achter iemand aan het poortje uit te glippen. Ik vind het dan ook heerlijk als hij net dichtklapt en ik hem een nijdige tik kan geven. Dit is geen gewone tik, maar een tik tegen de individualisering.
Maar er zijn mensen die krachtiger zijn in hun ontkenning van het fenomeen zelfscankassa. Ik zag pas een oudere vrouw die voor het poortje bij de uitgang stil stond om nog even de kassabon door te nemen. Zou ze dan echt niet doorhebben dat als er iets niet klopt aan die bon, dat het altijd je eigen schuld is? Sterker nog, als er iets niet op die bon staat maar wel in je karretje zit, dat je dan een dief bent en 188 euro en je eigenwaarde moet afgeven? En als er een korting niet goed doorgekomen is? Ook dat is je eigen domme schuld want dat had je op het scherm al moeten zien. Als een korting niet goed in het systeem staat moet je – net als ikzelf vorige week – met twee net niet identieke maaltijdsalades demonstratief door de winkel terug naar het koelschap lopen. Zo werkt het tegenwoordig. Zonder boosheid geen gerechtigheid.
Daarmee is de zelfscankassa een nieuwe stap in de weg naar de eigen-schuld-dikke-bult samenleving. En er zijn er vast die deze bult verdienen, maar de meerderheid niet. Die mensen voelen zich steeds eenzamer door het onrecht dat hen wordt aangedaan. Deze mensen controleren volledig overbodig hun bon en denken dat dit er nog toe doet.
Feest van gemiste kansen
Op het podium staat een prachtige volslanke Kate Bush, die minder euforisch danst dan haar voorbeeld. Haar stem is vrijwel identiek en ook haar poppige gezicht past goed bij het plaatje. Ik kijk over een pul bier naar publiek van zestigers. Opvallend veel van hen leggen – intussen olijk dansend – het optreden integraal vast met hun mobiele telefoon. Voor thuis denk ik, omdat het dan toch beter klinkt dan op de plaat.
De prettig ronde Kate zingt: ‘I hear him before I go to sleep’ en ik ben weer terug in mijn jeugd. Ruim vijfentwintig jaar geleden stond ik met vrienden bijna wekelijks op een podium. We noemden onszelf Fish, ons er goed van bewust dat de zanger van Marillion al jaren die naam gebruikte. Het had iets met vissen en broden te maken geloof ik. Ik die tijden voelde ik me als atheïst vaak eenzaam tussen de vrienden die toen nog in een god geloofden.
We speelden in de hervormde kerk en met de kerst een hele dag bij de Albert Heijn. We hadden geen zanger. Enkele decennia wijzer geworden weet ik dat dit niet was omdat niemand kon zingen, maar omdat er te veel ego’s in de groep waren. Bij de drummer liep het testosteron bij de broekspijpen naar buiten, de gitarist was eigenlijk te goed voor de band en het echte talent was het prachtige meisje op het keyboard dat alle arrangementen maakte.
Ik speelde hobo en zat vooral in de band omdat de violist mijn vriendin was. Naast school en huiswerk was dit het enige uitje dat haar gepermitteerd was. Goede cijfers stonden centraal, want dat was je toekomst. Maar ondanks alles was ik niet volledig overbodig, ik had muzikaal wel degelijk een rol. Zo deed ik het goed bij ‘Old and Wise’ van Alan Parsons, ‘Nightswimming’ van R.E.M. en natuurlijk bij ‘The Man With the Child in his Eyes’ van Kate Bush.
Het was een bijzonder tijd. Zoals de Tröckener Kecks zo mooi zongen: ‘Welkom op het feest van de gemiste kansen.’ Ik was een vreselijk naïeve tiener en deed maar wat. De band hield op te bestaan omdat we andere dingen gingen doen, zo verhuisde ik met de jeugdliefde naar een studentenstad. Ik stopte met spelen, en de liefde overleefde het studentenleven maar enkele maanden. Er kwam ruimte voor andere zaken en daardoor gaan dingen kapot.
Die avond staat Kate Bush voor mij op dat podium. Die avond is er geen echte hobo, want er zijn mensen die denken dat een keyboard een vergelijkbaar geluid kan produceren.
Ik sta daar met een steeds leger wordende pul bier en denk aan wat ik anders zou doen. Of de naïeve tiener van toen verdwenen is en dan bedenkt ik dat dit niet zo is. Op zijn best heb ik geleerd om mezelf goede gewoontes aan te leren, maar ook dat lukt maar met mate. En dat is misschien maar beter ook.
Servet
Sommige mensen ontspannen door het kijken van een serie of het lezen van een boek. Sommigen doen dit door het beoefenen van een sport. Anderen doen dit door zich met een zweep tot eenzame orgastische hoogten te laten meppen. Ikzelf heb meerdere strategieën, maar ik ontspan vooral door het maken van wandeling in een woonwijk, bij voorkeur een uit de jaren zeventig. Ik vind dit op vele fronten een interessante periode, ook omdat dit een tijd was waarin we als mensen nog plannen durfden te maken, ambitie hadden en over het algemeen blij waren als een overheid de zaken goed regelde.
Ook deze dinsdagmiddag maak ik een wandeling door een wijk met erven in plaats van straten. Ik scharrel tussen de aan elkaar geschakelde woningen door en passeer het centrale winkelcentrum dat de kerk uit de jaren vijftig heeft vervangen. Iedereen kent die centra wel die vooral naar binnen gericht zijn, de buitenzijde dient vooral om auto’s tegen te parkeren.
En bij een van die auto’s gebeurt iets wonderbaarlijks. Ik zie dat een meter of twee bij me vandaag – aan de andere zijde van wat trieste struiken – een oudere man met een gepijnigd gezicht bezig is om zijn blaas te legen. Het duurt even voor ik hem gepasseerd ben, wat maakt dat ik ook nog meekrijgt hoe hij met een servetje met paasmotief zijn geslacht met een lange draaiende beweging grondig schoonveegt. Even denk ik dat hij verontschuldigend naar me kijkt, maar dan zie ik dat hij vooral bezig is om te voorkomen dat zijn dikke bril van zijn neus af dondert. Het servertje fladdert de houtwal in en de man loopt terug naar zijn auto.
Ik loop door en bedenk me dat een toiletbezoek ook een prettige manier kan zijn om te ontspannen. Ik betwijfel echter of – als ik zijn gezicht weer voor mij zie – dit bij deze man ook het geval was.
De moedervlek
Helaas ken ik veel mensen die kanker hebben gehad. Voor dit feit zijn vast allerlei rationele verklaringen te vinden, maar het maakt wel dat ik, als er iets met mijn lijf is, dit relateer aan kanker. Zo had ik onlangs een moedervlek in mijn hals die jeukte. Op naar de huisarts. Direct deed het doembeeld van kanker me bijna bevriezen. Een paar keer twijfelde ik in die dagen of ik moest gaan uit angst voor wat er allemaal kon gebeuren.
En dan is er de ochtend dat ik bij de arts in zijn kamer zit. Hij kijkt naar zijn computer en met een half oog naar mijn hals. ‘Dat is geen moedervlek maar een fibroom.’ Het voelt of ik straf krijg voor de nutteloze inzet van zorg. Hij biedt aan om het huidaanhangsel toch weg te branden, als ‘service’, want medisch is het niet nodig. Het is fijn dat hij iets doet, het maakt me eigenlijk niet zo veel uit wat. Met een soldeerbout ‘schaaft’ hij de fibroom uit mijn hals en ik ruik de geur van mijn eigen verbrande vlees dat op een vage manier tevreden stemt.
‘Ik zal hem toch missen,’ zeg ik in een poging geestig uit de hoek te komen.
‘Je bent er wel erg mee bezig,’ zegt hij. Ik ontken en verlaat snel de praktijk.
Vlees
Ik breng veel tijd door in kantoren. Dit is allemaal tijd die minutieus wordt geregisseerd door digitale agenda’s. Die ochtend is de wereld echter anders. Het is mistig en ik slenter over een industrieterrein. Ik geniet van de koffielucht, voor mij het signaal dat ik vlak bij Utrecht ben.
Ik ben op zoek naar een creatieve broedplaats waar ik input ga geven op een visie. Ik heb een half uur ‘blokken’ in mijn agenda gezet om doelloos rond te lopen. Het is koud, grijs en mistig en er staat ineens man met de witte overall naast de weg. Zijn dikke buik zit vol met bloed en hij rookt haastig een sigaret. Achter hem staat een rij transportbusjes. Op elk exemplaar is met rode letters op de blauwe achtergrond gedrukt: ‘Meat the family.’ Het is helder: hier wordt vlees geproduceerd.
Vanuit de mist duikt een vrouw op, die op een luidruchtige scooter aan komt rijden. Ze heeft een bol gezicht dat wordt omlijst door een regenponcho die fladdert in de wind. Ze doet me denken aan de bloem die digitaal om een babyhoofdje is geplakt voor de kinderserie Teletubbies.
De man drukt de sigaret uit met zijn voet. Hij sloft naar de hal van de familie vlees. Ik loop door en voel me ineens gezegend dat ik vandaag input mag leveren op een visie.
Wat zou u doen om de wereld te redden?
Aan het overkant van het gangpad in de sprinter zit een dame die lijkt op actrice Emma Thompson te lezen in het magazine van de Volkskrant. Van afstand zie ik dat ze de rubriek voor zich heeft waarin mensen elkaar tips geven over moeilijke situaties in het leven. Ik heb deze week nog geen advies gegeven, dus ik zoek hem op in de app.
De casus is als volgt. Een stel van begin dertig twijfelt erover om kinderen te krijgen vanwege de klimaatcrises. Gelukkig heb ook ik direct een mening. Het moet toch mogelijk zijn om zelf als mens gelukkig te zijn en tegelijk rekening te houden met de toekomst van de aarde? Een mens lost nooit alle miserie in een mensenleven op en elk mens kan ook een bijdrage leveren. Overigens kan een nieuwe generatie ook op een andere manier een bijdrage leveren aan een betere wereld: we zijn als mensen meer dan onze CO2-footprint. Ik kijk het raam uit en ben tevreden met mijn analyse.
De dame fronst tijdens het lezen en kijkt ook naar mijn weilanden. Tegenover haar zit een jongeman met een dreumes op schoot. Het kind brult af en toe en de vader stopt een mariakaakje in het muiltje, dit levert hem telkens een paar minuten rust op.
In de spiegeling van de ruit zie ik hoe de dame doorbladert naar de column van Eva Hoeke. Ik browse als een digitale stalker door de app. Hoeke vertelt over een film waarin een vrouw centraal staat die in haar leven een sekspartner (haar inmiddels overleden man) heeft gehad. Maar één sekspartner schrijft ze, woorden zijn belangrijk. Na de dood van haar man heeft ze een sekswerker ingehuurd die met haar het hele programma van technieken afwerkt waar ze de afgelopen decennia niet aan toe is gekomen. De vrouw in de trein is erg lang aan het lezen, glimlacht en tuit haar lippen.
En dan is het kaakje op en schreeuwt de dreumes iets naar zijn vader. Ik bedenk dat zijn welzijn altijd centraal moet staan. Dan we allemaal ons best moeten doen om zo min mogelijk een last voor de aarde te zijn, maar dat we zeker niet moeten stoppen met leven. Dat we allemaal moeten weten of we gelukkig zijn met een, twee of honderden partners en in welke verband. Dat iedereen de worsteling om keuzes te maken zelf zal moeten ondergaan.
De wereld wordt er niet beter van als we elkaar de maat nemen. De wereld wordt er niet beter van als iemand zegt wat je moet doen, ook al luister je niet. De wereld wordt er beter van als we elkaar ruimte geven om te ademen.
Terras in Rotterdam
De zon schijnt en ik loop door Rotterdam. Dit is bijzonder, omdat het eigenlijk winter is. Het is fantastisch om door de markthal te lopen en vervolgens over de echte markt ernaast. Twee werelden zo vlak bij elkaar. De stad is constant in verbouwing, alsof het bombardement een golf aan heeft gezet die nooit is opgehouden.
Van al die werkzaamheden krijg je honger en dus loop ik een terras op. Voor mijn neus valt een glas cola van het dienblad van een serveerster. ‘Niet weer,’ zegt ze. Haar gefrustreerde blik doet me denken aan mijn jongere zelf. Aan die baantjes die ik – altijd kortstondig – had in mijn studententijd. Baantjes waarin je praktische dingen moest kunnen, omdat mensen verwachten dat je dit kan als je aan de universiteit studeert.
Ik ga zitten en bestel bij de andere serveerster (die met de portemonnee) een broodje en een koffie. Ze zegt dat het vandaag iets langer duurt vanwege het personeelstekort.
Een minuut of tien later staat de serveerster verward om zich heen te kijken aan de andere kant van het terras. Die eenzame ‘latte macchiato’ is vast voor mij, er zit niemand alleen op het terras. Ze vraagt het aan de serveerster met portemonnee en die wijst naar mij. Ze hoeft er niet eens voor op haar tablet te kijken.
Als ik het broodje tonijn op heb stuitert er een biertje van een dienblad op de tafel van de mensen naast mij. Ik voel wat spetters als een zomerse regenbui in mijn gezicht belanden. Het meisje zegt: ‘Kut’. De mensen naast me mopperen over al het glas en hoe gevaarlijk het is voor hun hond Anton. Ik kijk over het terras en zie ineens talloze scherfjes oplichten in de laagstaande zon. Tegen een tafel staat een bezem en op de grond ligt een stoffer en blik.
Normaal vind ik het geven van een fooi ongemakkelijk, maar die middag in Rotterdam niet. Deze serveerster verdient een staande ovatie. De serveerster met de portemonnee kijkt dankbaar als ik afreken.
Jongeren om mij heen
Ik kijk omhoog naar de kantoortoren waar ik voor mijn pensioen elke dag door de toegangspoort liep. Hoofd van het stafbureau van de Minister. Het was hard werken voor steeds jonger wordende blagen die steeds minder de tijd namen om zich het vak eigen te maken. Nu zit ik op de eeuwenoude stenen en staan er mensen om me heen. Een jongeman loopt onrustig rond met een telefoon aan zijn oor.
Zou hij niet door hebben dat ik hem kan verstaan? Sommige jongere mensen denken blijkbaar dat alle ouderen doof zijn. Velen zijn dat ook , maar ik niet. Ik blijf jong door elke maand naar een concert te gaan in de schouwburg. Het ventje zegt dat er een vrouw is gevallen en dat ze geen ambulance wil. Waarom vraagt hij mij niets, denk ik, dit gedrag had ik vroeger op kantoor niet toegestaan.
Ik ben gestruikeld, dat is waar en ik ben wat wazig, maar er is geen reden voor die jongeren om mij heen om zo geschokt te kijken. Ik heb een oude kop: karakter. In deze totempaal is vandaag een nieuwe herinnering geëtst. Een pleister erop en we gaan door. Tegenwoordig hechten ze een wond al bij een muggenbeet en als het enigszins kan kijkt ook een plastisch chirurg mee. Die kan dan direct ook andere zaken rechttrekken en voorkomen dat de tijd ons aan te zien is. Leven is ouder worden. Dat stopt pas als je dood bent.
Ik sta op, maar ben toch nog wat draaierig. Verdomme, zal je net zien en – ja hoor – ik zit weer op de straat. Laat toch maar komen zegt de jongen tegen de telefoon. Waarom vraag je het mij niet, denk ik, maar het komt mijn mond niet uit. Dat is ook zoiets: je moet oppassen dat je goed uit je woorden komt, want voor je het weet ben je verward en mag je niet meer thuis wonen. Nee. Ik wacht en laat het allemaal gebeuren. De temperatuur is aangenaam en het is droog. Er zijn slechtere dagen om op de straat te zitten.