Ik ga voor het eerst sinds de ziekte rondwaart weer echt naar buiten. Het is niet eens een noodzakelijk reis, ik ga een vriendin ontmoeten die ik al maanden niet heb gezien. We hebben een museum uitgezocht in Nijmegen. Ik moet vanaf de Noordzeekust het land door, maar ik vind het niet erg om in beweging te zijn: we staan al te lang stil.
‘Ik geef nu les in humor’, zegt ze en ik moet lachen. Ik denk dat ze goed is in die les. We zijn precies op tijd voor het tijdslot van 10.45 dat we online hebben gereserveerd.
‘Mag ik uw museumjaarkaart?’ vraagt de jongen achter de balie. Ik denk dat we de enigen in dit tijdslot zijn, of dat er rond deze tijd nooit iemand betaalt voor een kaartje. Of misschien hebben ze wel de foto van onze kaart via mijn online aanmelding opgevraagd en nu levensgroot op het scherm van de jongen in het museum gezet. Ik had een foto met een clownsneus moeten maken, dan had ik aan de lach van de jongen kunnen zien of hij mijn kaart in beeld heeft.
‘De pest is de trap op naar boven,’ zegt de jongen vriendelijk. Op de trap staan grote stickers waarop staat dat we door de ziekte die rondwaart rechts moeten lopen. Of links. Het is niet helemaal duidelijk. Ik hou wel 1,5 meter afstand van mijn vriendin, we zijn op dat moment nog niet geprikt.
We zien veel kunst over de pest. En veel over dat mensen zich wisten te redden door een hele groep heiligen een rol te geven. Bij de ziekte die nu rondwaart proberen we vooral mensen af te zeiken die er iets aan proberen te doen. In Nederland houden we niet zo van mensen die ergens verstand van hebben. We zullen zien, misschien werkt afzeiken beter dat ophemelen.