Vanuit mijn raam zie ik een jongetje van een jaar of vier op een fietsje over de stoep racen. Tien seconden later volgt een grootvader die poogt te joggen. Aan alles zie je dat mannen dat in zijn tijd niet deden: hardlopen voor de lol. Ongeveer een minuut later komt oma langs. Ze waggelt en knijpt een bal plat onder haar linkerarm.
Ik heb gisteren de premier horen spreken met zijn van spanning gevouwen handen en ik heb nog eens gehoord hoe serieus het allemaal is. Er is een virus waar de ziekenhuizen vol door liggen. Ik hoor mensen mopperen over maatregelen, en een beetje over het psychisch welzijn. Ik zie hoe een vergelijking wordt gemaakt als dit goed uitkomt: als zij mogen dan ik ook. Ik zie hoe vaak wordt gezwegen als het minder goed uitkomt.
Het is raar hoe weinig mensen gelukkig worden van een economie die stil staat. Van het gegeven dat we niets meer hoeven, omdat het toch geen zin heeft, zie ik bijna niemand plezier hebben. Mensen worden er vooral arm en chagrijnig door.
Aan de overkant stopt een vrachtwagen van een groothandel in kantoorartikelen. De chauffeur laadt een grote doos uit, ik gok dat er een bureaustoel in zit. Op de doos liggen twee pakken met A4 printerpapier. Ik moet werken, maar zou willen dat het jongetje weer langs kwam racen. Zijn grootouders moet hij toch zo langzamerhand wel afgeschud hebben.