Dai Carter in Zwolle

De zon schijnt in Zwolle als ik sta te wachten op een collega. Voor de Spar staat een man met een bijbel in zijn hand en de stem van Dai Carter. Hij praat met de rollende ‘r’ van de ex-commando (bekend van het tv-programma Kamp Van Koningsbrugge) en heeft een hoopvolle boodschap: wat je ook gedaan hebt, God zal je redden. Zelfs als je pornografie hebt gekeken. Dan volgt de zonde van de omgang met een vrouw buiten het huwelijk. Ik verbaas me weer eens over de focus van religie op wat er in de slaapkamer gebeurt. Toch is het op een merkwaardige manier ook prettig om een overtuigd persoon te zien in deze tijden van onzekerheid.

Meningen zijn, zoals schrijver Philip Huff zo mooi zei, net als oksels: iedereen heeft ze. Het is tegenwoordig zoeken naar meningen die echt de moeite waard zijn. ‘Dai’ heeft een geloofwaardige dictie, een keurig pak en een bijbel waar al eeuwen over wordt nagedacht. Het leeuwendeel van de meningen in ons land wordt echter met een paar tikken op een touchscreen de wereld in geslingerd, recht vanuit een gevoel of frustratie. Die meningen voegen zelden iets toe.

En als je eerlijk bent: hoeveel tijd ben jij bezig met je eigen mening? En hoeveel met het tot je nemen van de mening van een ander? En hoe vaak luister je vooral om een antwoord te kunnen geven? Op het werk is het toch niet anders? We moeten door om tempo te maken. We rennen zo hard, dat we vergeten de fiets te pakken. We pakken de opdracht die ons gegeven is en realiseren die zo snel en goed mogelijk. Hoe vaak pakken we de tijd om te kijken hoe het anders kan? Hoe vaak dagen we onszelf uit om onze eigen overtuigingen aan te passen aan de wereld om ons heen die in een razend tempo verandert? Hoe vaak zijn we bezig om iemand met een andere mening echt te horen en uit te dagen om die mening aan te scherpen?

Het aanscherpen of bijstellen van een mening is lastig, dan lijkt het alsof je er vooraf niet goed over hebt nagedacht. Ben je dan wel een echte expert? Weet je dan wel waar je over praat? Karin Bloemen zei het pas mooi: we moeten zwakte en kwetsbaarheid net zo toelaten als kracht. Een stoere mening lijkt misschien krachtig, maar even twijfelen levert vaak meer op. Een goede expert weet het niet altijd.

‘Dai’ staat nog steeds luid te preken als mijn collega uit de stationstunnel aan komt lopen. Mensen lopen massaal langs de predikant. Het leeuwendeel van hen heeft hem vast niet eens gezien. Zelfs bij het woord sodomie (daar is hij ook op tegen) kijkt niemand op. Het lijkt hem niet te storen: hij weet wat hij wil zeggen en hoe hij dit overtuigend kan brengen. Ik heb geluisterd, er rustig over nagedacht en besloten dat ik het niet met hem eens ben. Ondertussen heeft hij me wel tien minuten buitengewoon vermaakt.

Dit artikel verscheen eerder in Kortom – het personeelsblad van het Rijksvastgoedbedrijf.

Eigen schuld

Het is vreselijk dat we steeds vaker enkel voor onszelf zorgen en dat tegelijkertijd steeds meer mensen eenzaam zijn. Een nieuw dieptepunt in deze trend zijn de zelfscankassa’s. Ik las pas dat Kurt Vonnegut in 2007 gezegd heeft dat wij als mensen de enige soort zijn die in staat is om zichzelf ten gronde te richten omdat we niet kosten efficiënt genoeg zijn. Een briljant voorbeeld hiervan zijn de zelfscankassa’s.

Nou ben ik niet zo’n activist dus ik moet het van het kleinburgerlijk verzet hebben. Zo zet ik mijn mandje altijd naast de kassa en niet op de stapel bij de uitgang: iemand heeft er nog werk aan. Ook probeer ik mijn korte bon niet te scannen maar achter iemand aan het poortje uit te glippen. Ik vind het dan ook heerlijk als hij net dichtklapt en ik hem een nijdige tik kan geven. Dit is geen gewone tik, maar een tik tegen de individualisering.

Maar er zijn mensen die krachtiger zijn in hun ontkenning van het fenomeen zelfscankassa. Ik zag pas een oudere vrouw die voor het poortje bij de uitgang stil stond om nog even de kassabon door te nemen. Zou ze dan echt niet doorhebben dat als er iets niet klopt aan die bon, dat het altijd je eigen schuld is? Sterker nog, als er iets niet op die bon staat maar wel in je karretje zit, dat je dan een dief bent en 188 euro en je eigenwaarde moet afgeven? En als er een korting niet goed doorgekomen is? Ook dat is je eigen domme schuld want dat had je op het scherm al moeten zien. Als een korting niet goed in het systeem staat moet je – net als ikzelf vorige week – met twee net niet identieke maaltijdsalades demonstratief door de winkel terug naar het koelschap lopen. Zo werkt het tegenwoordig. Zonder boosheid geen gerechtigheid.

Daarmee is de zelfscankassa een nieuwe stap in de weg naar de eigen-schuld-dikke-bult samenleving. En er zijn er vast die deze bult verdienen, maar de meerderheid niet. Die mensen voelen zich steeds eenzamer door het onrecht dat hen wordt aangedaan. Deze mensen controleren volledig overbodig hun bon en denken dat dit er nog toe doet.

Het afscheid van mijn amalgaam

Het is belangrijk dat je met een tandenborstel het snijvlak boven op je kiezen goed schoonmaakt. Toen ik jong was had ik deze basisvaardigheid nog niet onder de knie. Ik was dus dertien en er zat een gat in een grote-mensen-kies. Ik denk dat ik op die leeftijd te verrast was om hierover te balen.
Ik zat in de stoel waaraan ik zo lang ik weet een hekel heb. De tandarts zette zonder waarschuwing een flinke spuit verdoving in mijn kaak. Echt veel nut had het spul niet, ik voelde de boor even later indringend stuiteren op de zenuw. Ik ben altijd al een gevoelig typje geweest zullen we maar denken. Deze tandarts met snor zou iets vergelijkbaars enkele maanden later flikken toen een van mijn kleine-mensen-kiezen met een weerhaakje bokkig in mijn tandvlees bleef hangen. Het gekraak van deze actie zit nog altijd diep in mijn hoofd opgeslagen.
Maar terug naar mijn eerste vulling, deze heeft het onlangs, na ruim dertig jaar trouwe dienst, opgegeven. Er brokkelde ineens een stuk vanaf na het eten van een handje gezonde noten. Eigenlijk vond ik het wel prettig dat het amalgaam werd verwijderd, al was het maar voor al die mensen die dagelijks in grote bewondering in mijn opengesperde muil kijken en dan telkens weer die grijze klont metaal te zien krijgen. Wat een afknapper is dat. Het is mijn straf is om me meer dan dertig jaar te moeten schamen voor een naïef poetsgedrag als tiener.
Natuurlijk zag ik er tegenop, na de snor ben ik nooit meer van tandartsen gaan houden. Ik zie nog altijd op tegen het stuiteren van een boor op een geïrriteerde zenuw. Mijn huidige tandarts – die eigenlijk erg aardig is – liet duidelijk blijken dat een verdoving wel wat overdreven was, zo diep zat de vulling ook weer niet. Ik kneep wel even in de stoel, maar het slopen en opbouwen ging in een razend tempo. Voordat ik het doorhad stond ik met een frisse witte bek buiten. Pas na een uur leek de zenuw onder mijn tand door te hebben wat er was gebeurd en begon hij bezwaar te maken. Maar dat was mooi te laat – mij kreeg hij niet meer.

De spiegeling van jezelf

Een lichtbruine vink tikt op het raam van de serre aan de voorkant van ons monumentale huis. Het geraas van het verkeer lijkt hem niet te deren. Telkens weer vliegt hij tegen het raam. Hij pikt agressief tegen het glas-in-lood. Nou heb ik het niet meer zo op vogels de laatste tijd. Het heeft me twee jaar gekost om van een agressief meeuwenpaar af te komen. En het geluid van de vink stoort bij het televisiekijken.

Enkele uren later is het vogeltje nog steeds bezig en daarom roepen we de hulp van internet in. Het blijkt dat sommige vogels tegen de ruit tikken omdat ze zich bedreigd voelen door hun eigen spiegelbeeld. Tijdens het tikken vergeten ze wat belangrijk is: eten, een nest bouwen en voortplanten. Veel vogels sterven hierdoor, aldus de Vogelbescherming.

De gelijkenis tussen vogels en mensen is frappant. Laten we eerlijk zijn: zijn jullie nog in staat om meer te zien dan een spiegeling van jezelf? Ik heb er vaak moeite mee, ook omdat er zo veel onzin wordt beweerd. Trainen we onszelf nog om ons in te leven in een totaal ander persoon? En kunnen we dat ook nog nu het allemaal door oorlog, inflatie en klimaat minder wordt in Nederland?

Ik merk dat ik de laatste tijd vaak lastige gesprekken heb, zeker als ik zeg dat ik iets doe met de woon- en opvangcrisis. Zo worden in ons dorp hopelijk snel flexwoningen gebouwd, en dit gebeurt op plekken waar mensen nu hun hond uitlaten. En dan is er ook een noodopvang die overvol zit met veel mannen met baarden. En ik sprak een oudere vrouw die haar baan kwijt is geraakt, Oekraïners namen het werk over. En dan heb ik vrienden die elke keer als de zon lang schijnt of als het lang regent zeggen: het klimaat is nu echt doorgeslagen.

Het is ook beangstigend: de wereld verandert in rap tempo. We kunnen de tijd gebruiken om onze make-up bij te werken, of om elkaar in de ogen te kijken en verder te gaan. Ik heb al eerder geroepen dat we nog steeds recht hebben op een summer of love na corona. Het wordt tijd dat we er een feestje van maken met elkaar. Goede gesprekken vanuit diepliggende interesse waarvan de uitkomst niet zo relevant is. En laten we stoppen met een mening hebben, ik ken niemand die nog een mening wil horen.

De oplossing voor mijn vink was overigens vrij simpel. We zijn met plakband en huishoudfolie aan de slag gegaan om de ramen af te dekken. Het duurde even want de vogel vond telkens weer een nieuw raam, maar na een dag was de rust weergekeerd. Met een beetje mazzel hoor ik binnenkort gezellig gekwetter van een nieuwe generatie vinkjes.

Dit artikel verscheen eerder in Kortom – het personeelsblad van het Rijksvastgoedbedrijf.

Servet

Sommige mensen ontspannen door het kijken van een serie of het lezen van een boek. Sommigen doen dit door het beoefenen van een sport. Anderen doen dit door zich met een zweep tot eenzame orgastische hoogten te laten meppen. Ikzelf heb meerdere strategieën, maar ik ontspan vooral door het maken van wandeling in een woonwijk, bij voorkeur een uit de jaren zeventig. Ik vind dit op vele fronten een interessante periode, ook omdat dit een tijd was waarin we als mensen nog plannen durfden te maken, ambitie hadden en over het algemeen blij waren als een overheid de zaken goed regelde.
Ook deze dinsdagmiddag maak ik een wandeling door een wijk met erven in plaats van straten. Ik scharrel tussen de aan elkaar geschakelde woningen door en passeer het centrale winkelcentrum dat de kerk uit de jaren vijftig heeft vervangen. Iedereen kent die centra wel die vooral naar binnen gericht zijn, de buitenzijde dient vooral om auto’s tegen te parkeren.
En bij een van die auto’s gebeurt iets wonderbaarlijks. Ik zie dat een meter of twee bij me vandaag – aan de andere zijde van wat trieste struiken – een oudere man met een gepijnigd gezicht bezig is om zijn blaas te legen. Het duurt even voor ik hem gepasseerd ben, wat maakt dat ik ook nog meekrijgt hoe hij met een servetje met paasmotief zijn geslacht met een lange draaiende beweging grondig schoonveegt. Even denk ik dat hij verontschuldigend naar me kijkt, maar dan zie ik dat hij vooral bezig is om te voorkomen dat zijn dikke bril van zijn neus af dondert. Het servertje fladdert de houtwal in en de man loopt terug naar zijn auto.
Ik loop door en bedenk me dat een toiletbezoek ook een prettige manier kan zijn om te ontspannen. Ik betwijfel echter of – als ik zijn gezicht weer voor mij zie – dit bij deze man ook het geval was.

Klokkie

De jongen met een Noord-Afrikaans uiterlijk zit in zijn eentje in de sprinter. Een oudere dame kijkt angstig naar hem. De jongen diept een horloge uit zijn joggingbroek en poetst hem op. Het klokje lijkt op een Rolex. Hij laat een ander horloge van zijn pols glijden en stopt deze in het tasje van zwart leer dat hij onder zijn oksel draagt. Hij vervolgt het oppoetsen door met hete adem het glas te laten beslaan en dit vervolgens mij de mouw van zijn sportjasje weg te vegen.
Dan stopt de trein midden in het weiland. De jongen kijkt getergd om zich heen en begint onrustig op zijn telefoon te tikken. De oudere vrouw kijkt weer eens misprijzend naar de jongen.
Het is raar dat we midden in het weiland stoppen, het is een enkel spoor. Bij hoge uitzondering staat hier een koe op het spoor. De jongen zit nerveus in zijn telefoon te fluisteren en kijkt afwisselend naar beide kanten door het gangpad. Het lijkt een beetje op iemand die een spannende tenniswedstrijd volgt.
Godzijdank gaan we uiteindelijk weer rijden. Sloom rijden we kort erna het dorpsstation binnen en de jongen staat op. De oudere vrouw kijkt nog steeds angstig als hij haar met de nodige elegantie voor laat gaan bij het uitstappen. Dan stapt hij uit en valt in de armen van een stevige dame met geblondeerd haar een een tatoeage in haar hals. Trots laat hij zijn nieuwe klokkie aan haar zien en zij geeft hem een kus, terwijl ze haar hand op de bil in zijn joggingbroek laat rusten.

De moedervlek

Helaas ken ik veel mensen die kanker hebben gehad. Voor dit feit zijn vast allerlei rationele verklaringen te vinden, maar het maakt wel dat ik, als er iets met mijn lijf is, dit relateer aan kanker. Zo had ik onlangs een moedervlek in mijn hals die jeukte. Op naar de huisarts. Direct deed het doembeeld van kanker me bijna bevriezen. Een paar keer twijfelde ik in die dagen of ik moest gaan uit angst voor wat er allemaal kon gebeuren.

En dan is er de ochtend dat ik bij de arts in zijn kamer zit. Hij kijkt naar zijn computer en met een half oog naar mijn hals. ‘Dat is geen moedervlek maar een fibroom.’ Het voelt of ik straf krijg voor de nutteloze inzet van zorg. Hij biedt aan om het huidaanhangsel toch weg te branden, als ‘service’, want medisch is het niet nodig. Het is fijn dat hij iets doet, het maakt me eigenlijk niet zo veel uit wat. Met een soldeerbout ‘schaaft’ hij de fibroom uit mijn hals en ik ruik de geur van mijn eigen verbrande vlees dat op een vage manier tevreden stemt.

‘Ik zal hem toch missen,’ zeg ik in een poging geestig uit de hoek te komen.

‘Je bent er wel erg mee bezig,’ zegt hij. Ik ontken en verlaat snel de praktijk.

Vlees

Ik breng veel tijd door in kantoren. Dit is allemaal tijd die minutieus wordt geregisseerd door digitale agenda’s. Die ochtend is de wereld echter anders. Het is mistig en ik slenter over een industrieterrein. Ik geniet van de koffielucht, voor mij het signaal dat ik vlak bij Utrecht ben.

Ik ben op zoek naar een creatieve broedplaats waar ik input ga geven op een visie. Ik heb een half uur ‘blokken’ in mijn agenda gezet om doelloos rond te lopen. Het is koud, grijs en mistig en er staat ineens man met de witte overall naast de weg. Zijn dikke buik zit vol met bloed en hij rookt haastig een sigaret. Achter hem staat een rij transportbusjes. Op elk exemplaar is met rode letters op de blauwe achtergrond gedrukt: ‘Meat the family.’ Het is helder: hier wordt vlees geproduceerd.

Vanuit de mist duikt een vrouw op, die op een luidruchtige scooter aan komt rijden. Ze heeft een bol gezicht dat wordt omlijst door een regenponcho die fladdert in de wind. Ze doet me denken aan de bloem die digitaal om een babyhoofdje is geplakt voor de kinderserie Teletubbies.

De man drukt de sigaret uit met zijn voet. Hij sloft naar de hal van de familie vlees. Ik loop door en voel me ineens gezegend dat ik vandaag input mag leveren op een visie.

Terras in Rotterdam

De zon schijnt en ik loop door Rotterdam. Dit is bijzonder, omdat het eigenlijk winter is. Het is fantastisch om door de markthal te lopen en vervolgens over de echte markt ernaast. Twee werelden zo vlak bij elkaar. De stad is constant in verbouwing, alsof het bombardement een golf aan heeft gezet die nooit is opgehouden.

Van al die werkzaamheden krijg je honger en dus loop ik een terras op. Voor mijn neus valt een glas cola van het dienblad van een serveerster. ‘Niet weer,’ zegt ze. Haar gefrustreerde blik doet me denken aan mijn jongere zelf. Aan die baantjes die ik – altijd kortstondig – had in mijn studententijd. Baantjes waarin je praktische dingen moest kunnen, omdat mensen verwachten dat je dit kan als je aan de universiteit studeert.

Ik ga zitten en bestel bij de andere serveerster (die met de portemonnee) een broodje en een koffie. Ze zegt dat het vandaag iets langer duurt vanwege het personeelstekort.

Een minuut of tien later staat de serveerster verward om zich heen te kijken aan de andere kant van het terras. Die eenzame ‘latte macchiato’ is vast voor mij, er zit niemand alleen op het terras. Ze vraagt het aan de serveerster met portemonnee en die wijst naar mij. Ze hoeft er niet eens voor op haar tablet te kijken.

Als ik het broodje tonijn op heb stuitert er een biertje van een dienblad op de tafel van de mensen naast mij. Ik voel wat spetters als een zomerse regenbui in mijn gezicht belanden. Het meisje zegt: ‘Kut’. De mensen naast me mopperen over al het glas en hoe gevaarlijk het is voor hun hond Anton. Ik kijk over het terras en zie ineens talloze scherfjes oplichten in de laagstaande zon. Tegen een tafel staat een bezem en op de grond ligt een stoffer en blik.

Normaal vind ik het geven van een fooi ongemakkelijk, maar die middag in Rotterdam niet. Deze serveerster verdient een staande ovatie. De serveerster met de portemonnee kijkt dankbaar als ik afreken.

Mijn plastic hart

Kort na de kerstvakantie kocht ik online een plastic hart uit China. Iets bestellen in China vinden wij natuurlijk allemaal vreselijk fout. Ik word hier dan ook een keer of honderdvijftig per dag door mijn omgeving op gewezen, want klimaat, arbeidsomstandigheden en mensenrechten. Allemaal waar. Gelukkig ben ik deels in mijn puberteit blijven hangen. Hoe harder jij zegt dat iets moet, hoe minder ik het ga doen. Het is daarom voor mij van levensbelang (en daarmee uiteindelijk ook voor jullie) dat ik af en toe iets doe wat moreel verwerpelijk is. Wees blij dat het bij plastic hartjes blijft.

Het plastic hart bestaat uit twee helften die je om een groeiende vrucht kan klemmen, waardoor deze tijdens de groei de vorm van dit hart aanneemt. Ik hoor mijn dochter al bewonderend “cute” roepen bij de aanblik van een appelhart. Er waren dus alleen maar goede redenen om op de bestelknop te klikken. Ik betaalde via de app van mijn bank een bedrag waarmee je in Nederland niet eens een pakket van Almelo naar Mariaparochie kan sturen.

Het was dit jaar een slecht appeljaar: ze vielen op de grond of groeiden traag. Ondanks de klimaatcrisis waren ze al flink toen diep in de zomer een pakketje op de deurmat viel. Ik was mijn hart alweer vergeten, maar toen het kwartje viel, scheurde ik het pakje direct open. Mijn vingers bleven echter in het plastic hangen; men smelt blijkbaar in China pakketjes dicht. Ik haastte me naar de schaar. Het voelde alsof je een volle blaas hebt en bijna thuis bent. Het pakket moest open en wel nu.

Zijn appels kleiner in China dan bij ons, weten jullie dat? In de webwinkel werden er watermeloenen in deze harten geperst, maar het ding in mijn handen was twee duimen breed. Van opgeven kon geen sprake zijn, ik werk niet voor niets bij de overheid, en ik begaf me naar de boom. Na enig zoeken vond ik nog een appel die in de groei was achtergebleven en klemde het hart er omheen. Deze appel brak af en de tien erna ook. Pas toen ik de appel fluisterend smeekte om te blijven hangen, lukte het mij om de vorm er omheen te krijgen.

Na de vakantie loop ik door het kniehoge gazon naar de appelboom. In de boom hangt een appel die mooi rond is geworden, met aan twee kanten een afdruk van een hart. De ene helft doet aan een rood achterwerk denken. De andere helft verkeert in staat van ontbinding, doordat een schimmel zich in mijn plastic hart heeft genesteld. Het hart zelf ligt in twee delen op de grond.

Toch ben ik blij met mijn hart. Het resultaat had mooier kunnen zijn, maar ik ga het zeker volgend jaar nog een keer proberen: misschien luistert een braam wel naar mijn poging tot onderdrukking.

Dit artikel verscheen eerder in Kortom – het personeelsblad van het Rijksvastgoedbedrijf.