Toen ik een jaar of vijftien was, werkte ik in de bibliotheek in ons provinciestadje. Ik had mazzel. Ik hoefde alleen studieboeken op volgorde van hun SISO-code te zetten. De halve meter boeken van Loe de Jong over de Tweede Wereldoorlog waren een makkie. Er waren anderen die literaire thrillers op alfabet moesten zetten, dat was elke week weer een zooitje. Toen was ik een brave jongen. Het haar dat over mijn schouders hing en de sweater met een grafsteen van Persistence of Time van de band Anthrax deden hier niets aan af.
De leiding van de sorteerploeg was in handen van een bibliothecaresse die van het boos toespreken van pubers haar hobby had gemaakt. Ik vermoed dat ze zelf geen kinderen had, maar wel de behoefte had om op te voeden. Aan de voorkant moest je een liniaal langs de boeken kunnen houden, als er eentje scheef stond kreeg je een uitbrander.
Het zal inmiddels wel verjaard zijn. Ik hielp mijn ploeggenoten om achter Loe een baaltje wiet te verstoppen. Roken deed ik zelf niet natuurlijk. Even twijfelde ik toen de harpist van een orkest waar ik toen in speelde bij de groep kwam, ik had begrepen dat opscheppen goed werkte bij het andere geslacht. Later begreep ik dat ze niet wilde dat ik op zou scheppen, maar dat mijn lange krullen voldoende waren geweest. We begrepen elkaar, omdat we klassieke muziek maakten en van heavy metal hielden. Dat is een volstrekt logische combinatie voor wie geleerd heeft naar muziek te luisteren.
In kijken, luisteren en begrijpen in de sociale context was ik in die tijd slechter dan vandaag. Ik was vooral bezig om Loe langs een liniaal te zetten voor een paar euro per uur die ik dan weer ging uitgeven in de lokale muziekwinkel. Ze had naar me gekeken begreep ik later. Het had van alles kunnen worden, begreep ik later. Ik had ook de boel een keer scheef kunnen zetten, begreep ik later.
Er is ook zoiets als doen wat je wilt, los van doen wat je gevraagd wordt. Dat begreep ik later. En daarom rijd ik nu altijd tien kilometer per uur harder dan (vermoedelijk) is toegestaan.