Het is heerlijk om weer in de rij te staan voor een concertzaal. Het was 1G-tijd dus ik moest nog een testbewijs op mijn telefoon laden en ik heb de batterijbesparingsmodus aangezet. Ons levensgeluk was twee jaar lang vaak afhankelijk van lithium.
Voor me staat een stel dat moppert dat concerten verplaatst zijn. Ze hadden een tour van Pearl Jam in de planning, omdat ze is Basel echt een andere setlist hebben dan in Berlijn. En nu schoot Kiss er bij in.
Ze draaien zich om, dus ik praat maar mee. Ik zeg dat ik Pearl Jam een paar jaar geleden wel eens heb gezien. Ik zeg dat ik het ticket voor dit concert nu tweedehands heb gekocht. Het was lekker goedkoop omdat mensen bang of recalcitrant waren door 1G. Soms is marktwerking prettig. Tot slot maak ik een grapje over de aard van seksuele dienstverlening die je zou kunnen krijgen voor de prijs van dit ticket. Het stel draait zich weer om.
Ze praten over hun handel. Ze kopen dingen ergens in, proppen het in een bus en verdienen er veel geld aan door het op een andere plek te verkopen. Waar ze het precies over hebben weet ik nog steeds niet. Ze praten ze er over tot de deur opengaat. Mijn testbewijs hoef ik niet te laten zien.
Categorie: verhaal
Waar ik from ben
Het is avond en ik loop door de grote stad. Ik ben een weekend alleen omdat we thuis van corona geleerd hebben dat tijd zonder kinderen belangrijk is. Die middag bezocht ik een museum en die avond staat een concert in de poptempel in de planning.
Ik merk dat als je niet reserveert je in je eentje bij alle goede restaurants “fully booked” te horen krijgt. Een buik die laat zien dat ik voor twee eet, helpt hier niet eens bij. Ik haat het om afgewezen te worden en ga dus na twee pogingen naar de toeristenbuurt. Hier staan mannen voor hun bedrijf om je naar hun middelmatige eten te lokken. De keuze is top: ik kan bij een tent kiezen tussen Thais, Italiaans en Argentijns.
Ik zit onder de terrasheater en observeer de jongen die mensen naar binnen lokt. Het werkt eigenlijk net als versieren. Hij probeert het erg vaak, wordt toegelachen, uitgelachen of genegeerd. Hij zegt telkens: ‘Ik zie dat je honger hebt’. Hij spreekt wel tien talen, of in ieder geval voldoende zodat de ander denkt dat hij die persoon begrijpt. Als ze ernaar vragen is het eten hier altijd het beste in de stad en hij brengt het zo overdreven dat het charmant is. Hij zoekt de grens op en gaat er net niet overheen.
Mensen willen voorgelogen worden, als ze maar een prettig gevoel krijgen. Mensen vragen of er een aanbieding is vanavond. Die is er niet, maar het is wel een speciale avond die ze nog nooit van hun leven mee hebben gemaakt. Die belofte doet het hem vaak. Ze gaan bijna allemaal voor de bijl. Het is net zo simpel als effectief.
Ik eet mijn pizza die ik Argentijns vindt smaken en tik een halve liter Thais bier naar binnen. Als de straat even stil is vraagt de lokker waar ik from ben. Ik zegt dat dit Nederland is. Hij vraagt verwonderd waarom ik alleen ben. Ik zeg corona, hij glimlacht en er komt weer een groepje willige toeristen. Als ik betaald heb weet ik nog niet of hij denkt dat mijn familie onder de zoden ligt vanwege corona, of dat ik daarom van mijn vrouw gescheiden ben. Het maakt niet uit.
Ik loop verder door de stad. Er is nog tijd voor het concert begint, dus ik loop door een park waar in dundruk irritant vaak erudiet over wordt geschreven. De grote stad, is de stad die men tot vervelens toe gebruikt als decor van goede boeken, maar het is vooral ook de stad waarin je als alleenstaande eter afgewezen wordt omdat er meer rendement te halen valt uit een tafel voor twee.
Dus ik sprak
Op kantoor liep ik nietsvermoedend de lift in, haastig omdat ik een kwartier had om in het centrum een broodje te regelen. Zoals vaker in het leven kwam de verbazing voor de walging. De analyse was snel gemaakt: kort voor mij had iemand een stinkende wind in deze lift losgelaten. Mijn weerzin weerhield mij er zelfs van om na te denken over hoe dit geklonken moet hebben, dat kwam later pas. Voor het gemak ging ik er vanuit dat iemand vanuit een diepe gene tot deze daad was gekomen.
Gelukkig hoefde ik maar vier verdiepingen af te dalen. Beneden zette ik direct een stevige stap naar buiten en zoog ik mijn longen vol verse lucht.
Een vrouw op hoge hakken kwam op me afgelopen: rode lippen en een leidinggevende tred. Ik heb ze niet vaak, maar dit was een moment waarop ik blij was met alle cursussen waar ik mijn werkende leven mee ben doodgegooid. Die cursussen die helpen om dingen te zeggen, ook als dit op het moment zelf vreselijk voelt.
Dus ik sprak: ‘Ik zou er niet in lopen als ik u was.’
Ze keek me verwonderd aan.
‘Er heeft net iemand een ontzettend smerige wind gelaten in de lift. En ik was het niet.’
Ik heb haar gezichtsuitdrukking niet gezien omdat ik een broodje nodig had.
Tien minuten later kwam ik terug en rook de hal naar dennenlucht. De leidinggevende had haar werk gedaan.
Niet meer bellen
‘Ik wil dat je me niet meer belt. Beloof je dat?’ Hij kijkt op van zijn nagelknipper. De rode striemen op zijn rug jeuken. Hij laat de nagels op de grond vallen, het is toch maar een hotel.
‘Beloof je dat?’ Ze doet niet eens haar best om het verleidelijk te laten klinken, daarvoor is het te laat. Ze gaat altijd drammen als ze na één poging haar zin niet krijgt. Ze wil de regie houden, net als thuis bij haar man en drie kinderen. Langer dan een uur houdt hij het niet uit. Ze loopt nu al minstens een kwartier te mekkeren dat hij haar niet meer mag bellen.
‘Appen dan?’ Hij lacht breed zodat de kuiltjes in zijn wangen goed tot hun recht komen. Het is niet fijn als zij macht heeft. Onzeker is ze aantrekkelijker.
Ze reageert nukkig. Ze vindt het geen geschikt moment om grappen te maken.
‘Ik ben beter in grappen maken dan in niet bellen.’ Kuiltjes maar weer. Hij is in een prima bui, dit zijn de momenten in de week dat hij voelt dat het leven zin heeft. Dit zijn perfecte momenten om grappen te maken.
‘Niet meer bellen! Dat zeg ik niet zomaar.’ Ze hebben elkaar nooit in de humor kunnen vinden. Ze leven in het moment, maar die momenten vallen maar korte tijd voor hen allebei samen.
Hij kijkt naar zijn tenen maar heeft vandaag geen zin om het gevecht lang te laten duren. Hij zegt: ‘Beloofd. Ik ga je niet meer bellen. Ze knikt, pakt haar handtas op en loopt zonder een kus te geven de hotelkamer uit.
Het is natuurlijk allemaal onzin. Hij gaat over wat hij doet, en zij over wat zij doet. Hij mag vragen wat hij wil, zij moet maar leren om nee te zeggen. En daar is ze nog steeds niet echt goed in.
David en Goliath
De SUV staat achter de mini midden op de weg, er rijden mensen omheen die toeteren. Een ronde vrouw van een jaar of vijftig staat op straat en kijkt naar de achterbumper van de mini. Ze wrijft met haar duim over de lak. Een kleine vrouwtje van een jaar of tachtig kijkt er naar, zucht en zegt: ‘Gelukkig, ik zie geen schade.’
De grote vrouw neemt een hap lucht en zegt: ‘Nou niks. Die vette kras zat er eerst nog niet.’
‘Ik heb niets gemerkt.’ De kleine vrouw herschikt haar bril even als wil ze nog eens goed te kijken.
‘Met zo’n grote bak merk je dat ook niet. Dat is precies het probleem.’
‘Zullen we dit overgeven aan onze verzekering dan maar?’
‘Alsof ik daarmee iets opschiet. De verzekering betaalt nooit alles.’
‘Dat vind ik een wonderlijke aanname, waartoe heb je anders een autoverzekering?’
‘Omdat het moet van de wet mens, daarom.’
‘Ik vind de manier waarop u mij aanspreekt uitermate onaangenaam. Ik probeer volgens mij een fatsoenlijke oplossing te zoeken voor uw probleem.’
‘Jouw probleem bedoel je. Jij ramt met je bak mijn auto, ik niet de jouwe.’
‘Misschien is het beter als we de politie bellen.’
‘Oh ja, lekker makkelijk. Alsof die tijd hebben voor mensen in grote auto’s die andere schade toebrengen en niet willen lappen. Niet normaal.’
‘Dan vullen we gewoon een formulier in en dan zien we wel verder.’ Ze loopt naar haar SUV om het formulier te pakken.
‘Nee.’
‘Geen politie. Geen verzekering. Geen normaal gesprek. Ik merk dat ik langzaam mijn geduld verlies.’
‘Tuurlijk joh. Doen. Met je grote bak.’
De vrouw loopt weg en stapt in haar SUV. Ze start de motor en rijdt een stukje naar achteren. Dan geef ze ineens gas en tikt de mini aan. Het autootje schiet twee meter naar voren. Dan zoeft het raam aan de bestuurskant van de SUV open. Ze zegt: ‘Nou je zin? Trut!’ en rijdt weg.
Meester in de hygiëne
Vandaag had Kerry haar benen niet geschoren, omdat ze een lange broek droeg. Die avond voelde ze de spijt, om precies te zijn op het moment dat ze achter Tom aan de trap op liep naar zijn kamer. Ze dacht hier maar een fractie van een seconde aan, ze had al haar aandacht nodig om de steile trap op te klimmen. Bovendien: ze was oud genoeg om problemen niet groter te maken dan noodzakelijk. Het was prettig bij Tom. Hij gaf haar complimenten en bekeek haar met de gulzige ogen van een jongen.
Eerder die middag had Kerry een stevige bodem voor deze avond gelegd, door met haar man Eric ruzie te maken over de vuilniszakken. Ze gaf hem er van langs omdat hij ze nooit buiten zette, althans nooit zonder dat zij hier om had gevraagd. Hij reageerde daar zo lullig op dat ze zonder schuldgevoel de voordeur met een dreun achter zich dicht kon slaan. De kroeg, de drank en Tom waren een logisch vervolg.
Tom woonde in een huis met andere mannen, maar ze durfde zijn leeftijd niet te vragen. Toen ze klaar was met klimmen en de kamerdeur dicht was, zoende hij haar direct. Ze merkte dat hij anders smaakte. Ze zou opwinding moeten voelen van het overstappen van de grens van hygiëne, maar het wende niet. Het was ook zijn geur, ze kreeg haar eigen gevoel niet scherp.
Tijdens het nadenken miste ze Eric. Verdomme, wat was ze teleurgesteld in haar eigen bekrompen geest. Ze moest nu even doorzetten. Flink zijn. Met dit verhaal kon ze toch niet komen aanzetten? Ze ging vreemd met een slappe reden, vond een prima gast die minimaal tien jaar jonger was en op het moment dat hij via haar buik afdaalde zei ze: ‘Stop?’ Niet omdat hij vies was, maar vooral omdat hij anders was. En ja hoor, toen kwamen weer die gedachten aan soa’s en de vraag of dit allemaal wel verantwoord was opborrelen.
Kerry zei het nog een keer en dit keer zonder vraagteken. Tom zat hoog in de achtbaan en begon net aan de afdaling. Ze zei het niet hard, maar wel vaak. Ze vroeg om tenminste een condoom om te doen en dat hoorde hij wel. Bijna vroeg ze ook dat niet, omdat haar repeterende ‘stop’ dan zeker zou verdwijnen in de mist in zijn hoofd. Dat gebeurde desondanks. Je mag ook niet te veel vragen. Ze draaide weg, maar Tom draaide mee. Hij schrok pas toen ze over een stapel LP’s kotste.
Thuis gaf ze Eric een kus. Ze zei dat ze zo hard moet huilen vanwege de vuilniszakken. Omdat het geen goed onderwerp was om ruzie over te maken. Omdat ze nooit de ambitie hadden om meesters in de hygiëne te worden. Hij knikte en kuste haar nog een keer op haar mond. Hij zei niet dat ze uit haar mond stonk.
Die avond stapte Kerry onder de douche en schoor ze haar bennen.
Anton Valens (1964-2021)
Het uitdeuken van een Ferrari
Mijn zoon heeft behoefte aan afstand en fietst tien meter voor me uit. Dat is prima, want hij kan met zijn zeven jaar prima fietsen. Hij fietst minder goed als hij boos is.
Ik zwijg als hij tergend langzaam langs een rode Ferrari 458 waggelt. Op dat moment schiet de vraag door mijn hoofd of het uitdeuken van een Ferrari net zo duur is als het oplappen van mijn Peugeotje. Stiekem hoop ik dat het verschil tussen arm en rijk genivelleerd wordt in het onderhoud van auto’s, maar het zal wel niet. Misschien is het wel een geleasede Ferrari met bijtelling omdat de startmotor op elektriciteit werkt.
Mijn zoon fietst door zonder de auto aan te raken, hij stuurt wel onbewust naar rechts omdat de rode auto zijn aandacht trekt. Op tijd kijkt hij weer naar voren: de volgende hindernis is een Volvo.
Mijn dochter leest
Mijn dochter van negen heeft Google ontdekt. Dat is mooi want ze kan nu via Google Earth haar grootouders in Duitsland bezoeken. Ook leest ze mijn blogs. Ze vindt ze grappig, zegt ze en is trots. Ze vraagt waarom haar foto niet verschijnt als ze zoekt op “dochter van Joost van Hoek”.
Nou hou ik van schrijven, maar niet van gelezen worden. Het schrijven is dus een stuk lastiger geworden sinds ik weet dat zij het leest. Maar ik kan nu eenmaal niet zonder, dus ik zit hier weer.
Tot nu toe had ik jou als lezer nooit in beeld. Alleen dit al: schrijf ik voor een je of voor een u? Beleefdheid is een slap excuus om echte confrontaties uit de weg te gaan, dus ik ga voor je. En dan zie ik jou voor me, terwijl je met een kop thee naast je verveeld een hard stukje uit je neus peutert. En nu ben je beledigd en klikt dit stukje weg. Beleefd zijn is een, beledigen een ander.
Misschien is dit ook wel wat mij – naast praktische bezwaren – weerhoudt van het maken van de stap naar het echte schrijven; het schrijven van iets groots en het overtuigen van uitgevers. Het moment dat het boek uitgekomen is en een recensent als Arie Storm het boek door de literaire wringer haalt. Of erger nog: je familie. Dat mensen zeggen: ‘Ja hij kan wel schrijven. Maar.’ Of ‘Het is wel grappig, maar schrijven kan hij niet.’
Zo heb ik er ook een hekel aan als iemand over mijn schouder mee zou kunnen kijken als ik schrijf. Laat er vooral een psychologische analyse op los, maar het is gewoon lafheid. De makkelijke weg is om een blogje bij te houden, niet te veel lezers te trekken en het daar bij te houden. Ik schrijf wat ik wil en hoor bijna nooit iets terug.
Maar nu zit ik met mijn dochter van negen die mijn verhalen leest. Ineens ben ik bang om het over pijnlijke zaken te hebben, terwijl dat de kern van schrijven is. Daar waar anderen wegkijken, blijven wij als schrijvers staren. Voor jou, zodat jij bij een kop thee emotioneel kan worden van mijn verhaal. En ik moet dan blijven kijken hoe jij wel tien pogingen nodig hebt om dat harde stukje snot uit je neus te krijgen. De kleur doet vermoeden dat je een paar dagen geleden een lichte bloeding in je neus hebt gehad. Nee, zeg ik tegen je, plak het niet onder het salontafeltje, maar jij luister niet.
Dag dag
De man rookt en houdt de telefoon iets van zijn oor af. Het is een noorderling: uit zijn gezichtsuitdrukking kan ik al dagen weinig opmaken. Zijn drie dochters spelen bij het zwembad. De man woont deze week met zijn drie dochters in het appartement naast ons. Het is vakantie en te warm, zelfs in het Sauerland.
Hij rookt haastig en roept: ‘Jongens! Wil een van jullie moeder spreken? Ze kan praten.’
De kleinste (een jaar of vijf) komt aanlopen. Even later loopt ze met de telefoon aan haar oor langs het zwembad. Ze glimlacht soms. De man kijkt voor zich uit en probeert contact te maken. Ik blijf in mijn boek kijken, vandaag heb ik geen zin om met mensen te praten die om een praatje verlegen zitten.
Na vijf minuten maakt de man een armbeweging en het kind loopt terug. Ze zegt ‘dag dag’ en geeft de telefoon aan vader.
De man luistert twee sigaretten lang naar de telefoon, zijn ogen kijken uit over het dal. Dan kucht hij en zegt: ‘Nee, zo hadden wij het dus niet afgesproken. Maar ik moet door.’ Hij drukt op de telefoon en laat hem in zijn broekzak glijden.
‘Nog vijf minuten, dan gaan we pommes eten’ roept hij naar het zwembad.
Onweer
Er stond thee op de tuintafel, maar het was te warm om thee te drinken. Ik was blij dat ik dat weekend in mei bij mijn ouders was, en niet op mijn dertien vierkante meter in Groningen. Mijn moeder deed ondertussen mijn was. Achteraf vind ik het absurd dat het zo lang duurde voor ik dit zelf ging doen. Maar veel dingen in je leven zijn absurd als je er naar terugkijkt. Er was ook nog een rijbewijs te halen. En er was de gewoonte om mijn jeugdliefde in de provinciestad op te zoeken. De liefde en het bezoek was al maanden weg, de stad nog niet. Mensen veranderen langzaam, ik al helemaal.
De thee was nog niet op drinktemperatuur toen het ging onweren. De lucht was strakblauw. Ik zag geen regen en voelde geen wind: niets kondigde een omslag in het weer aan. Het gerommel werd niet harder of zachter, het bleef bij de grens met Duitsland hangen.
Conform traditie ging pas om acht uur de televisie aan en zagen we dat er in Enschede een vuurwerkopslag stond. We zagen de brouwerij van Grolsch en begrepen dat de straat waar wij vaak over reden verworden was tot een oorlogsgebied. Het was een omvang van geweld die ik in mijn leven nog niet had meegemaakt. De hitte verdween uit de lucht. Het werd koud.