Nee, da’s niks

Er hangt een tak over het huisje. Vroeger zou ik het een arbeidershuisje noemen, vervolgens noemde de woningmarkt het een starterswoning en binnenkort heet het vast een rijtjeshuis. Het is een kwestie van tijd en alles is een herenhuis. De naam moet passen bij het bedrag dat je ervoor neer moeten leggen.

De tak raakt het dak bijna en mannen met oranje hesjes overleggen of er een hoogwerker bij moet komen. Een van het zeg dat ze het wel vanuit de dakkapel kunnen doen en de ander twijfelt. Het is mistig en de lampen van hun busjes zorgen voor een dromerige gloed in de straat.

Als het binnenkort stormt raakt de tak vast de broze rode pannen. Het huis is ruim honderd jaar oud en het lijkt of de pannen nog origineel zijn. Het is te klein en te duur en in ruil hiervoor ademt het de sfeer van enkele generaties die erin geleefd hebben.

Een man hangt uit het raam. Het is wonderlijk genoeg juist de man die twijfelde. Hij strekt zijn arm met een kettingzaag er aan ver uit naar de tak. Hij redt het niet en haalt zijn schouder op. ‘Nee das niks’, zegt hij. de man beneden knikt en pakt zijn telefoon om een hoogwerker te bestellen.

Pas op, kwallen

Eindelijk lig ik weer in de Noordzee. Het is prettig, ondanks dat ik af en toe een kwal moet ontwijken. Een jaar of vijfentwintig geleden is een kwal tegen mijn been gezwommen, en het was niet erg. De angst om gestoken te worden weegt niet op tegen het steken.
Op het strand komen twee zestigers aangelopen. Ze kijken rond alsof ze veel van de wereld hebben gezien. Ze lijken over de horizon te willen kijken, dichtbij is het blijkbaar niet interessant genoeg.
‘Het was een lange reis en het was mooi om deze kant van het land ook een keer te zien,’ begint de man. Hij zal in de tijd dat er nog overheadsheets waren vaak lezingen hebben gegeven. Zijn hele lijf toont professionele presentatievaardigheid.
Zijn vrouw (denk ik): ‘Het was een mooie reis, maar het is niet het mooiste strand dat ik ooit heb gezien.’
Ze zitten aan mijn thuisstrand, dus ik word pissig. Rot dan op naar dat betere strand, schiet door mijn kop. Ik bedenk: ik vind jou ook niet de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien. Dan bedenk ik dat ik vrouwen niet op hun uiterlijk mag beoordelen, want dat gebeurt toch al zo veel in de maatschappij. Maar het gaat ook niet om haar kop, maar om haar houding. Er is altijd wel iets mooiers of leukers dan waar je nu bent. Dat je je hiervan bewust kan zijn is toch al een zegen?
Een voorbeeld. Een paar jaar geleden was ik op het strand in het westen van Sri Lanka. Ik was er een paar weken, en natuurlijk was dat strand mooier dan dat van de Noordzee. Die ongereptheid was wel te danken aan een jarenlange burgeroorlog: de zeemijnen waren kort ervoor verwijderd. Waarom zou ik elke keer als ik op het Hollandse strand tussen de kwallen ligt te genieten gaan denken aan dat strand in de Indische Oceaan en denken: het valt wel tegen?
Ik las pas een interview met Anna Enquist in de Volkskrant waarin zij aangaf dat ze het niet gek vindt dat mensen als ze ouder worden minder blij worden, omdat er van alles van ze afgenomen wordt. Ik mag hopen dat ik zo niet oud wordt. Dat je constant denkt: dit heb ik al gezien. Dit heb ik al gehad. Dit was vorig jaar beter. Er zijn inderdaad heel veel dingen in het leven die minder worden als je ouder wordt, maar er worden ook dingen beter.
Ik moet glimlachen als het stelletje de kleren uitdoet om achter een handdoek in hun zwemkleding te schieten. Dit was toch de generatie die ons de pil heeft gegeven? Misschien zijn ze bang dat iemand er een foto van maakt en die op het internet zet, dat klinkt logisch.
‘Pas op, kwallen,’ zegt de vrouw.
Haar man (denk ik) zegt: ‘Stel je niet aan, we hebben ze wel eens groter gezien.’

Groen Links, marketing en narratieven

Eind vorig jaar was ik met een vriend bij een bijeenkomst van Groen Links. Nou zie ik mijzelf als politiek vrijgezel en geniet ik als ex-raadslid voor D66 van die ruimte. Het voelt desondanks onwennig om bij Groen Links in de zaal te staan, alsof ik er bij moet horen. Dit zijn toch die mensen die het beste met de wereld voor hebben, maar dit vaak door een overdreven hoeveelheid geitenwollensokkenfanatisme weer weten te verpesten?

Normaal drink ik in deze poptempel bier en luister ik naar muziek. Nu kijken we naar filmpjes over de natuur die naar de klote gaat door stikstof, godzijdank nog wel met een biertje. De stand van de natuur is een ongemakkelijke waarheid waar je mij inhoudelijk niet van hoeft te overtuigen. Toch begint het me al snel te jeuken als het inhoudelijk verhaal verandert naar het politieke handwerk. Concreet: wordt het vliegverkeer in de discussie meegenomen omdat we nu eenmaal niet alle lasten van de stikstof bij de boeren neer kunnen leggen. Dergelijk pragmatisch omgaan met de feiten maakt dat ik me niet alleen politiek vrijgezel voel, maar apolitiek. Wees dan eerlijk. Zeg dan dat je al sinds de jaren zestig tegen vliegen bent en dat de stikstofcrisis je een goede gelegenheid lijkt om dit aan te pakken.

Overigens ben ik het inhoudelijk helemaal met Groen Links eens, dat is niet het punt. We vliegen te veel en gebruiken te weinig het spoor dat er in heel Europa al ligt (daarbij ondersteund door een scheef belastingvoordeel op kerosine), maar je moet het gesprek wel eerlijk voeren en niet Tetris spelen met argumenten als het je uitkomt. De waarheid is al ingewikkeld genoeg.

Op het podium staat Jesse Klaver: een handige jongen en een lopende marketingmachine. Weer bekruipt me een vervelend gevoel, hoewel hij inhoudelijk allemaal dingen zegt die kloppen. Dit gevoel blijft als hij in gesprek gaat met iemand vanuit de aannemerij die boos is over de aanpak van stikstof en PFAS. Ze wisselen gedachten uit. Zij zullen elkaar nooit overtuigen, al is het maar omdat ze allebei op een andere manier hun brood verdienen. Tussentijds is overigens ook de vrouw van deze aannemer boos opgestaan om aandacht te vragen voor de plastic bekers die in deze poptempel gebruikt worden. Dit lijkt misschien een onschuldig incident, maar ik kom er echt later op terug.

Even terug naar mijn rotgevoel dat wordt ingegeven doordat niet meer de inhoud van het debat centraal staat, maar het vermarkten van een beweging of een gevoel. Het gevoel is: wij gaan de natuur redden voor onze kinderen. Net als bij de goede oude kerk vroeger of bij de grote merken in Nederland vandaag wordt dit hoger doel onder alle uitingen (of het nu een advertentie is of de opgerolde mouwtjes van Klaver) gelegd en met die middelenmix gaat men de potentiële kiezers benaderen. En om eerlijk te zijn geeft dit ook mij een lekker gevoel. Het geeft me een beter gevoel dan de harde waarheid, namelijk dat we voor een groot deel van de milieumaatregelen veel te laat zijn. Het is de hamburger van McDonalds die er altijd in de advertentie stukken beter uit ziet dan als je op het punt staat er een hap uit te nemen.

En wat een mooi rond einde zie je nu aankomen voor dit stukje. Betrokken schrijver wordt politiek geëngageerd en is kritisch op de wijze waarop de politieke boodschap aan de man wordt gebracht, terwijl hij in de inleiding ook gewag maakt van een allergie voor geitenwollensokkenfanatisme van de betreffende partij.

Maar gelukkig gaat dit verhaal niet over politiek. Dit verhaal gaat verder. Is het inmiddels niet zo, dat door deze vermarketisering van de wereld we minder goed kunnen vertrouwen op de zuiverheid van onze eigen intenties? Ik heb soms het idee dat mensen denken dat je iets doet, omdat je nu eenmaal een bepaald effect wilt bereiken. Nou hoef ik me er niets aan gelegen te laten hoe anderen denken, maar ik heb het idee dat ook die onderliggende gedachtewereld vervlakt. We zien iemand steeds minder als een individu, maar steeds meer als iemand die volgens voorspelbare paden (noem het algoritmes) opereert.

Ik worstel hier ook mee als schrijver. Schrijf ik om een effect op mezelf te hebben (ik vind het prettig om over iets te schrijven of heb zin om mij ergens in te verdiepen), of schrijf ik omdat het verhaal het nodig heeft? Hoe de lezer een verhaal invult is dan weer afhankelijk van die lezer. Ik hoef als schrijver natuurlijk niet in het levensbeeld van die lezer mee te gaan, maar ik moet er wel rekening mee houden. Je wilt per slot van rekening niet clichématig zijn, maar ook niet onnavolgbaar. Ik zal jullie als lezer in de volgende alinea’s (als jullie al niet afhaakt zijn) daarom maar eens maximaal uitproberen.

Interessant vind ik in relatie tot dit debat van vermarketing en intenties de ontwikkeling in 2019 rondom reallife televisie. Het concept was al sinds Big Brother bekend: je stop een aantal mensen (karakters) in een huis en wacht wat er gebeurt. Dat was toen al saai, maar is inmiddels ook commercieel niet meer interessant, dus je gaat de boel een beetje sturen waardoor het conflict (met als ultieme variant seks tussen een aantal karakters) ontstaat in het huis. Het wachten was op het moment waarop de karakters een moreel acceptabele grens zouden overschrijden. Geheel conform trend gaan we niet het debat aan, maar halen we het programma van de buis. Adverteerders houden niet van discussie, maar willen en beeld uitdragen.

In ditzelfde verband heb ik het afgelopen jaar veel gehad aan schrijver Ton Rozeman. Hij gebruikt de theorie van narratieven. Zijn stelling is dat elk personage, maar ook de schrijver zelf een verhaal heeft dat hij vertelt. Ik ben een schrijver en ambtenaar en loop al jaren te dubben over de volgorde van beide woorden. Het ene is stoerder, het andere is realistischer. Maar kern van het verhaal is dat ik mezelf schrijver noem. Denk hierbij even terug aan het narratief van de mensen in die reallifesoap. Ze zijn vaak bezig om rapper, DJ of model te worden (en zelden ambtenaar ). Als ze hiervoor een keer met een medebewoner moeten ketsen, is dat een bijzaak. En dan het narratief van Jesse Klaver. Ik denk dat hij heel helder heeft dat hij een beweging op wil zetten met als doel om het land voor de toekomst bewaard te krijgen (en van hemzelf een legende te maken). De man vanuit de aannemerij werkt hard en doet zijn best om zijn kleine onderneming in de lucht te houden (en lekker te kunnen leven). De kern van het narratief is volgens mij dat het zelden een realistisch beeld geeft van wat er daadwerkelijk gebeurt.

Al deze narratieven kunnen naast elkaar bestaan en een mooi verhaal opleveren. Denk aan de vreemdganger die het logisch vindt dat hij de secretaresse versiert, omdat zijn vrouw niet meer naar hem omkijkt. Denk aan de bedrogen vrouw die een rustige basis nodig heeft, omdat de kinderen elke avond willen dat zij hen in bed stopt. Denk aan de secretaresse die gewoon eens wil weten hoe het is met de baas. Omdat hij zo’n zorgzaam type lijkt. Mooie verhalen varen er wel bij als de spanning die er is niet wordt ingelost. In mooie verhalen blijven de narratieven van mensen bestaan, schuren ze langs elkaar en gaan de personages er op hun eigen manier aan ten onder. Conflict is de basis voor drama.

De realiteit is er bij gediend dat al deze verhalen gehoord worden en dat de personen proberen elkaar te begrijpen. Ze hoeven daarmee niet elkaars narratief over te gaan nemen, maar bewustwording over dat je bezig bent om jezelf een verhaal te vertellen is al heel wat waard. En juist daarin is marketing de storende factor. Er wordt ons een narratief opgedrongen, waarin wij ons prettig moeten gaan voelen. Het doet daarmee onrecht aan al die verhalen die wij voor onszelf vertellen, om enerzijds vegetarisch te leven, maar toch drie keer per jaar te vliegen. Het doet onrecht aan alle nuances van mensen die hun best doen om het goed te doen, maar daar niet in slagen.

En daarmee zijn we weer bij mijn bezwaar bij veel idealistische partijen (en ook religies) namelijk dat er een manier van leven opgedrongen wordt aan iedereen. Jij mag niet vliegen, jij mag geen vlees eten, jij mag niet seks met iemand hebben voor het huwelijk, je mag niet vloeken, je mag dit en moet dat. Ik vindt de intentie erachter en de bereidheid om hierover het gesprek aan te gaan belangrijker dan of de poging slaagt. Dan sta je dus op en zeur je over een plastic beker in de concertzaal van Jesse Klaver omdat je denkt dat je daarmee een groep groene milieufreaks kan raken. Plastic is namelijk slecht, altijd en overal. Maar daar gaat het niet om: de poging is veel belangrijker dan het resultaat.

Wat mij betreft is er ruimte voor het verhaal van iedereen en proberen we in Nederland zo samen te leven dat we hierbij elkaar niet in de weg zitten, maar elkaar wel stimuleren om het goede te doen. Dat betekent dat mensen mogen leven hoe ze willen en dat we samen proberen het beter te doen. Daar past niet bij dat we elkaar de hele tijd de maat proberen te nemen. Daar past ook geen onverschilligheid bij.

Meer lezen over narratieven? Kijk op de website van Ton Rozeman, www.narratieven.nl.