Het is een mooie frisse avond, waarop de lente zich aankondigt en ik zou beginnen aan een schrijfcursus in de grote stad. Om eerlijk te zijn: het volgen van een cursus vind ik soms nog fijner dan het schrijven zelf. Een belangrijk voordeel is dat je een periode gedwongen veel schrijft. Daarnaast tref je ook nog eens andere gekken met een voorkeur voor een afgewogen woordkeus. Andere mensen treffen is op zich al van waarde, soms denk ik dat het verstandig zou zijn als mensen elke tien jaar verplicht de helft van hun vrienden inwisselen. Voor jezelf, maar ook voor het landsbelang. Vrede bereiken we door met elkaar te praten. Maar laat ik niet uitweiden, dit stuk wordt toch al langer dan functioneel. Geen overbodige informatie in je tekst, eigenlijk zegt elke schrijfdocent dat. Of – met iets meer nuance – het moet duidelijk zijn waar je met je lezer naartoe werkt. En u heeft nu nog geen idee, is het wel?
Enfin. Een cursus column is het dus geworden. Ik draal even voor het mooie pand waar ik eerder al lessen volgde. Binnen is het druk en in de keuken staan cursisten met denkrimpels een theezakje in hun kopje te dippen. Te veel mensen, te weinig ruimte. Veel meisjes van vijftig en dames van twintig. Af en toe zie ik een man om zich heen kijken met de verwarde blik van de heteroseksuele man die te veel prikkels krijgt van al die vrouwen om hem heen.
Ik zit in een hoekje en kijk, luister en ruik. Ik heb al eerder geleerd dat observeren essentieel is als je schrijver wil zijn. Toch zal ik vandaag geen betere schrijver worden. Bij de deur was me al een voorwaarschuwing gegeven en nu hoor ik het echt: ik sta niet op de lijst, maar wel over enkele maanden. Iets met een cursus voor de zomer en een voor het voorjaar. Wat ben ik nou voor schrijver als ik niet eens accuraat kan lezen? Ik mocht wel voor een keer bij de les komen zitten, de docent had er geen problemen mee, er waren toch mensen afwezig. Ik knikte nee en dacht: wat is dat nou voor houding als je bij de eerste les al afwezig bent? Ik zeg “tot over een paar maanden” en loop de deur uit.
Op dat moment neemt een bijna magische ervaring mij over. Vanaf het moment dat ik wegloopt bij de school voelt het alsof iets mijn benen naar de grond trekt en zorgt dat ik moeite heb om vooruit te komen. Lopen wordt een gevecht en ik heb ineens een zwaar gemoed. Stemmen komen in mijn hoofd op: ‘Waarom ging ik niet gewoon bij die les zitten? Ik was er nu toch en ik had mijn broer als oppas? En nee, jij zit niet in de weg.’
Ik sleep mijzelf over de inmiddels koude straten en ga vanuit pure frustratie een goedkope winkel in om een broek te kopen. Alsof de kinderhandjes die deze broek hebben gemaakt er iets aan kunnen doen dat ik niet impulsief kan zijn. Het zegt ook veel over hoe ik schrijf. Het is natuurlijk zo veel makkelijker om te denken: ‘Hier kan ik over schrijven’ en lekker toe te kijken, dan om de situatie te laten gebeuren. Het gevolg dat als je niets spannends beleeft en uiteindelijk weinig meer overblijft om over te schrijven.
In de trein terug heb ik inmiddels bedacht dat het een goede keuze was. Ik kan mijn dochter nog een knuffel geven voor het slapengaan. Ik heb tijd om met mijn broer een biertje te drinken. Ik zal op tijd naar bed gaan. Eigenlijk was het heel verstandig dat ik die gratis les niet heb meegepikt, want je neerleggen bij de realiteit is een stuk efficiënter dan je zorgen maken over je eigen lafheid.